Beleidsmakers en uitvoerders in gesprek over leesbevordering: een no-brainer met breinbrekers

Gepubliceerd op: 26 juni 2024 17:02

De Brabantse jeugd een leesvaardige toekomst geven zonder laaggeletterdheid. Dat is een vanzelfsprekend doel; een no-brainer. Maar de uitvoering kan soms een echte breinbreker zijn. Hoe versterk je de verbinding tussen beleid en uitvoering om écht het verschil te maken? En hoe vind je bondgenoten onder je ketenpartners? Daarover gingen uitvoerders en beleidsmakers in gesprek tijdens de bijeenkomst van het Leesoffensief Brabant op woensdag 19 juni in de LocHal in Tilburg.

Dagvoorzitter Tom Jessen trapt af, en legt uit wat het doel is van de middag: de knelpunten van de leescrisis met elkaar verkennen. En praktische, duurzame oplossingen vinden. Net als ideeën voor een geïntegreerde aanpak. Want door betere aansluiting en samenwerking zorgen we voor meer gemotiveerde lezers. “We zijn hier niet om alleen maar te praten; we willen écht uitvoering en beleid aan elkaar koppelen’, verduidelijkt Tom.

Campagne Letters voor het Leven

De bijeenkomst is een initiatief van het Leesoffensief Brabant, een strategische samenwerking tussen Brabantse bibliotheken, Cubiss, gemeenten, de provincie, kinderopvang en onderwijsinstellingen. Hierbij bundelen we de krachten en expertise om samen hét verschil te maken in de taal- en leesontwikkeling van jeugd en jongeren, zodat ze goed voorbereid zijn op hun volgende stappen in hun (school)carrière en in de maatschappij. Het uiteindelijke doel is de Brabantse jeugd een leesvaardige toekomst geven zonder laaggeletterdheid. Ingrid de Jong, projectleider bij Cubiss, wijst op de portretten die in de ruimte staan, onderdeel van de campagne ‘Letters voor het leven – samen gaan we voor leeskracht’. Ingrid: “De tien kinderen in deze campagne laten zien voor wie we het eigenlijk doen en waarom.”

Uitvoerders en beleidsmakers in gesprek

Tom legt uit dat de bijeenkomst bestaat uit twee kringen: professionals uit de praktijk in de eerste kring en beleidsmakers en bestuurders in de tweede kring. De deelnemers komen uit de kinderopvang, onderwijs, uitgeverijen, bibliotheken, gemeenten en de provincie. Het gesprek begint met de vraag wat de grootste uitdaging is bij het bevorderen van leesvaardigheid in hun werk. De meest genoemde antwoorden? Tijd, geld en ouderbetrokkenheid. Tom vraagt een aantal mensen in de eerste kring naar hun ervaringen. 
 
Theo Kuipers, pabodocent bij Hogeschool de Kempel, vertelde dat hij het lastig vindt om pabostudenten te motiveren om zelf meer te lezen. “Veertig procent van de leerkrachten leest nooit vrijwillig een boek. Onderzoek laat zien dat lezende leraren betere resultaten behalen met hun leerlingen. Daarom is het belangrijk om toekomstige leraren te motiveren om te lezen. Leeskringen voor docenten en studenten kunnen hierbij helpen.” 
 
Margriet Smits, lerarenopleider Nederlands bij Fontys Tilburg, herkent dit. Ze had zelf ‘ruimte’ ingevuld als grootste uitdaging. “Dat bedoel ik op twee manieren: zowel financieel als praktisch”, legt ze uit. “Wanneer we praten over leesbevordering, komt meteen de vraag hoeveel financiële ruimte er is en hoeveel mensen en uren beschikbaar zijn. Aan de andere kant is er ook ruimte nodig om projecten te starten en te organiseren. Studenten zeggen vaak dat ze het te druk hebben om hier aandacht aan te besteden; zowel tijdens hun eigen studie als op stagescholen. Een mogelijke oplossing is om het op hogescholen zo te organiseren dat er daadwerkelijk tijd en middelen beschikbaar zijn, zoals studiepunten en uren. Je ziet vaak dat het voor studenten helpt als er een consequentie aan verbonden is.” Margriet benadrukt daarnaast: “Niet alleen de docent Nederlands is verantwoordelijk voor het leesbeleid. Alle professionals in het onderwijs, ongeacht welk vak ze geven, moeten betrokken zijn bij het leesbeleid en het bredere taalbeleid op school.” 

Ruimte pakken

Hoe kijkt de tweede kring naar deze uitdagingen? Jacqueline Melis, strategisch adviseur en programmaleider leiderschapsontwikkeltraject bij Ons Middelbaar Onderwijs, herkent de situatie die Margriet beschrijft. “Er is misschien niet altijd ruimte in het lesprogramma, maar soms kun je zelf ruimte creëren. Bij een aantal middelbare scholen van ons lezen leerlingen tijdens tussenuren. Ze blijven in het lokaal en hebben toegang tot een schoolbibliotheek. Docenten maken hier afspraken over en creëren zo samen die ruimte.” 
 
Jos Kusters, voorzitter van de raad van bestuur bij Ons Middelbaar Onderwijs, neemt het woord: “Leesbevordering is een meervoudig en ingewikkeld vraagstuk. Hoeveel we ook op school lezen; als er thuis niet wordt gelezen en kinderen tien uur per dag op TikTok zitten, dan is dat ook onderdeel van het vraagstuk. We moeten verleidingsstrategieën gebruiken om lezen aantrekkelijker te maken.” Jos deelt een succesvolle strategie: “Leerlingen kregen een voucher om een boek te kopen en mochten zelf kiezen welk boek. Op school vertelden ze hun vriendjes en vriendinnetjes waarom ze het boek leuk vonden. Dit was een groot succes en zorgde ervoor dat kinderen elkaar inspireerden om meer te lezen.” 
 
Erica Matijsen, directeur van basisschool de Vlinderboom, reageert daarop: “Het is heel belangrijk dat kinderen door een volwassene worden geholpen om boeken te kiezen. Ze zijn niet altijd in staat om zelf een boek te kiezen, laat staan boeken die verrijkend zijn voor hun ontwikkeling. Kansengelijkheid speelt hierin een grote rol. Expertise is nodig om kinderen de juiste boeken aan te bieden. En het is belangrijk dat er genoeg boeken zijn om uit te kiezen.” Ze deelt de aanpak van haar school om tot een rijke collectie te komen: “We beoordeelden samen met de leerkrachten onze boekencollectie van 600 boeken, waarvan we er 510 wegdeden. Elke leerkracht kreeg honderd euro om geschikte boeken te selecteren. Dit heeft geleid tot een rijke jeugdliteratuurlijst en een leesplein waar kinderen enthousiast zijn over boeken en zelf suggesties doen voor nieuwe aankopen.” 
 
Susanne Diependaal van uitgeverij Unieboek Spectrum benadrukt dat naast goede jeugdliteratuur ook altijd ruimte moet zijn voor leesplezier. “Je verliest veel potentiële lezers als lezen alleen verplicht is.” Kinderboekenschrijver Jolanda Horsten ziet tijdens schoolbezoeken hoe belangrijk leesplezier is. Ze leest niet alleen voor, maar bedenkt samen met de leerlingen verhalen en past haar aanpak aan hun behoeften aan. “Als kinderen ontdekken hoe leuk lezen is en niet kunnen slapen omdat ze willen weten hoe het verhaal verder gaat, dan worden ze echte lezers.”

Van data naar praktijk

Marianne Hermans deelt haar visie als beleidsambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: “We zetten met verschillende subsidies sterk in op leesbevordering, om de doorgaande leeslijn een duwtje in de goede richting te geven. We monitoren de ontwikkelingen zorgvuldig. Hoewel directe effecten moeilijk meetbaar zijn, zien we dat het leesplezier toeneemt. Alles begint immers met plezier in lezen.”

Erika Matijsen benadrukt de groei van onderwijsgerelateerde data en bewijslast in de afgelopen twintig jaar. Sander Dankelman van de PO-Raad wijst dan ook op de afwezigheid van onderzoekers in de discussie. “De effecten van lezen worden goed onderzocht, maar de kennis over wat werkt, is nog niet goed bekend in de sector. Er moet meer samenwerking komen met onderzoeksinstellingen om deze kloof te dichten.”
 

Belang van ouderbetrokkenheid

Naast tijd en geld werd ook ouderbetrokkenheid genoemd als een uitdaging bij het bevorderen van leesbevordering. Marianne Hermans vervolgt: “Nog niet overal is het besef dat de hele omgeving belangrijk is bij leesbevordering. We moeten de leesomgeving versterken en ook sterk inzetten op ouderbetrokkenheid.”

Danielle Verboven van kinderdagverblijf De Groene Wereld is van mening dat alles begint bij de fundering. “Leesproblemen ontstaan vaak al voordat kinderen naar school gaan, dus we moeten eerder actie ondernemen. De kinderopvang heeft veel meer contact met ouders dan het basis- of voortgezet onderwijs. Pedagogisch professionals moeten weten hoe belangrijk voorlezen is en dat leesplezier empathie en fantasie bevordert. Dat betekent ook iets voor de opleiding tot pedagogisch medewerker. We moeten ouders hier bewust van maken en dat begint in de kinderopvang, waar we met ouders in gesprek kunnen gaan.”

Een levendige leesomgeving

Stichting Lezen zet ook sterk in op de betrokkenheid van de ouders en de leesomgeving. Adriaan Langendonk benadrukt dat leesbevordering een langdurig proces is. “De bibliotheek gaat een leven lang mee. Stichting Lezen heeft de doorgaande leeslijn ontwikkeld en zet hier sterk op in. We verspreiden jaarlijks 60.000 Boekstartkoffertjes, vooral belangrijk voor kwetsbare gezinnen waar taal minder aandacht krijgt. Hén moet je verleiden. Goede communicatie en een strategie rond lezen zijn essentieel. De bibliotheek speelt dus een centrale rol, maar bibliotheken kunnen het niet alleen. Samenwerking met scholen en goede schoolbibliotheken zijn noodzakelijk.”

Maartje Weterings, stafmedewerker Kwaliteit en Ontwikkeling bij Atalenta, deelt een mooi voorbeeld van hoe samenwerking kan zorgen voor succes: “In ons dorp is boeken lenen bij de bibliotheek gratis, ook voor volwassenen. Het gebruik is de afgelopen jaren vervijfvoudigd, niet alleen onder kinderen maar ook onder volwassenen. Het succes is te danken aan de gratis toegang, maar ook de toegankelijkheid voor iedereen: iedereen is welkom. De boeken worden gefinancierd door de gemeente en er zijn veel vrijwilligers die ervoor zorgen dat we in de avond open zijn.”
 

Olievlek verspreiden

Wat heeft de ‘binnenkring’ nodig van de ‘buitenkring’ om stappen te zetten? Sanne van der Plas, docent Nederlands bij Curio, vraagt zich af hoe ze het managementteam kan overtuigen om stappen te zetten op het gebied van lezen. Nele Kelchtermans, beleidsadviseur taal en rekenen, herkent de weerstand bij het starten van leesbevorderingsinitiatieven. Haar advies? “Klein beginnen, successen laten zien en zo een olievlekwerking creëren.” Ze vertelt dat ze samen met Stichting Lezen een handreiking voor het mbo heeft geschreven om leesbevordering structureel te borgen. Ze benadrukt dat doorzetten loont en verwijst naar de beschikbare literatuur van Stichting Lezen.

Ook Petra van de Ven van Onderwijsgroep Tilburg snapt de vraag van Sanne en benadrukt het belang van doorzetten. “Ik heb twee jaar gewerkt aan het implementeren van taalbeleid en activiteiten. Mijn advies is om presentaties te houden en het taalbeleid formeel te laten ondertekenen. Doorzettingsvermogen is cruciaal voor succes.” Jos Kusters vertelt over hun aanpak: “Er moet een duidelijk lees- en taalbeleid zijn binnen je instelling. Wij deden dit door onze eigen docenten het beleid te laten maken en dit te verspreiden onder alle scholen. Het is geen vrijblijvend beleid, het is verplicht.”

Een taalbeleid kan een goede stap zijn om mensen in beweging te krijgen. Jolanda Horsten deelt het voorbeeld van het manifest van Anne Steenhoff. “Anne was geschrokken van het lage leesniveau in haar groep acht en kreeg toestemming van de schooldirectie om te experimenteren. Ze introduceerde vernieuwende leesmethodes die effectief waren en de interesse van de leerlingen wekten. Binnen een jaar steeg het leesniveau aanzienlijk door haar manifest met heldere structuren en richtlijnen. Hoewel ze geen ruimte in het curriculum of budget had, nam Anne zelf het initiatief. Dit laat zien dat je soms zelf ruimte kunt creëren.”
 

Wel of geen wettelijk kader?

Adriaan Langedonk pleit voor een wettelijk kader vanuit de overheid. Hij noemt het voorbeeld van Portugal, die sinds de start van de Pisa-onderzoeken zijn onderwijsprestaties voortdurend verbeterd. Het land investeerde in onderwijs met veranderingen in het curriculum, meer schoolbibliotheken, een nationaal leesplan en testen voor zowel leerlingen als aankomende leraren. “Het is tijd dat er ook een wettelijk kader komt voor Nederland”, vindt Adriaan. Sander Dankelman van de PO-Raad is het daar niet mee eens: “Ik heb nog nooit iets per wet zien veranderen. Echte verandering in de klas vindt plaats wanneer leraren zien dat er iets moet gebeuren voor hun leerlingen.”

Saskia van Hulten, statenlid bij de PvdA in Noord-Brabant, vindt dat leesbevordering door de landelijke politiek moet worden aangepakt. Ze werkt aan de cultuuragenda in de provincie, waar het Leesoffensief Brabant een vast onderdeel van is. En benadrukt daarbij ook het urgentiebesef bij leraren. “Leraren moeten goed opgeleid zijn om kinderen taalvaardig te maken. Als kinderen taalvaardig zijn, kan de leraar zich richten op het uitleggen van moeilijke sommen, in plaats van de woordelijke uitleg.”

Anouk van der Plas is zelf leerkracht van groep 5 op basisschool ’t Maxend. Ze wijst op het gebrek aan kennis over leesonderwijs op scholen. Ze stelt: “Iedere leerkracht zou een leesbevorderaar moeten zijn. Als je maar één expert op school hebt, verdwijnt die expertise ook als die persoon vertrekt. Leesbevordering is zo'n groot onderwerp dat één leerkracht per school niet voldoende is.”
 

Zelfreflectie

Marcel Lemmen, bestuurder van Hogeschool De Kempel, merkt op: “We wijzen vaak naar de ander, maar we moeten onze eigen initiatieven beter promoten. Kijk naar jezelf, wees creatief en durf buiten de lijntjes te kleuren. Laat zien dat wat je doet werkt. Denk niet in problemen, maar in ideeën die je kunt uitvoeren. De uitdaging is om oog te hebben voor elkaars problemen en elkaar te helpen. Bij de leestafel bespraken we hoe iedereen vanuit zijn eigen perspectief naar problemen keek. Pas toen mensen zich in de ander konden verplaatsen, konden we oplossingen vinden.”

De volgende stap

Het eerste deel van de koppeling tussen beleid en uitvoering is gemaakt, maar er is meer nodig dan één sessie om praktische oplossingen te vinden. Deze bijeenkomst benadrukte de uitdagingen bij leesbevordering, zoals tijd, geld en ouderbetrokkenheid, en het belang van het verbinden van beleid en uitvoering. Het vergroten van leesplezier en leesvaardigheid is complex, met veel factoren die invloed hebben op het leesgedrag van kinderen: de leesomgeving thuis, de enthousiast vertellende leerkracht, aansprekende kinderboeken, een goed gevulde schoolbibliotheek mét de juiste expertise en een leescultuur op school. Ouders, kinderopvang, scholen, bibliotheken, uitgevers, kinderboekhandels, de politiek en gemeenten zijn samen aan zet. De bijeenkomst werd afgesloten met een borrel, waar de deelnemers gegevens uitwisselden en bespraken hoe ze als netwerk de volgende stap kunnen zetten.